Oikofobie is zo’n begrip waar we paar jaar geleden nog nooit van gehoord hadden en waar we nu voortdurend mee om de oren geslagen worden door populistische politici. Wat is de herkomst van dit begrip? En waarom is het zo problematisch?
Het begrip oikofobie werd bedacht door de onlangs overleden en niet onomstreden Britse filosoof Roger Scruton. Scruton was toevalligerwijs de proefschriftbegeleider van Baudet die zijn proefschrift ook nog eens de titel ‘De Angst voor de Natiestaat’ gaf. Hoewel Baudet altijd hoog opgaf van zijn begeleider noemde Scruton Baudet later vooral over the top. Opmerkelijk is dat ook Forum voor Democratie -senator Paul Cliteur Baudet begeleidde bij diens proefschrift. Baudet schreef er later ook nog een boekje over getiteld ‘Oikofobie’, zonder feitelijke onderbouwing. Cliteur herdoopte oikofobie later om onduidelijke redenen tot occidentofobie. Hij stelt dat het zelfs strafbaar moet zijn om je er schuldig aan te maken en dat politieke partijen die dat zouden doen eventueel verboden zouden moeten worden. Eveneens zonder feitelijke onderbouwing. Hij stelde zelfs meldpunten en criminalisering voor. Voor de volledigheid; Cliteur zit niet alleen in de Eerste Kamer, hij was lijstduwer van Forum voor Democratie, is voorzitter van het wetenschappelijk bureau van FvD en is hoogleraar in Leiden. Wat dat betreft hoeven we ons in elk geval geen zorgen te maken om de veelgenoemde linkse indoctrinatie in het onderwijs daar.
Het begrip oikofobie betekent letterlijk ‘angst voor de huiselijke omgeving’ (van Oudgrieks οἶκος/oikos, “huis”, en φόβος/phobos, “angst”) en werd door Scruton omschreven ‘als angst voor het eigene en met name de natie’. In het publieke debat wordt het gebruikt als moeilijk woord voor Westerse zelfhaat of afkeer van de eigen cultuur, een soort tegenhanger van xenofobie. Psychisch gezien is de definitie van een fobie overmatige angst waarvan de lijder bewust is. De oorzaak is vaak onbekend en iedereen kan zo’n angst ontwikkelen. Denk daarbij aan hoogtevrees of pleinvrees. Niet altijd per se irrationeel, maar als je er overmatig last van hebt kan het je dagelijks functioneren behoorlijk in de weg zitten. In het geval van oikofobie is nooit aangetoond dat dat bestaat.
Dat is meteen het verneukeratieve van het begrip oikofobie, door de moeilijke naam, met daarin het woord ‘fobie’, lijkt het een wetenschappelijk begrip. En dat is het dus niet. Scruton noch Baudet geven enige wetenschappelijke onderbouwing van oikofobie. Er zijn geen wetenschappelijke onderzoeken of cijfers die het bestaan van oikofobie onderbouwen. In een discipline als rechtsfilosofie hoeft dat ook niet, want het is een sociale wetenschap. Ik wil me niet mengen in het debat of sociale wetenschappen echte wetenschap zijn maar je kunt gerust stellen dat oikofobie geen wetenschappenlijk onderbouwd begrip is. Het is daarom venijnig dat de naam van het begrip doet denken aan angststoornissen. Dat suggereert een weloverwogen en allicht kwaadaardige intentie.
Daar kun je tegenoverstellen dat het begrip ‘fobie’ wel vaker losjes gebruikt wordt. Niemand zal hoogtevrees of pleinvrees ter discussie stellen. Maar of bijvoorbeeld coulrofobie (angst voor clowns) en hippopotomonstrosesquippedaliofobie (angst voor lange woorden) wel echte fobieën zijn daar kun je allicht over discussiëren.
Als je even nadenkt over oikofobie als ware het een serieuze fobie zijn er twee dingen die meteen opvallen: Er zijn misschien wel mensen die naar jouw zin teveel aan cultuurrelativisme doen, maar om dat nou een overdreven angst voor de eigen cultuur te noemen gaat misschien wat ver. Wat nog opmerkelijker is is dat oikofobie misschien wel de enige fobie is die je een ander aanwrijft. Een verwijt dus. Niemand zegt ooit ‘Sorry, ik lijd aan oikofobie’.
Dat oikofobie een kwalijk frame is blijkt nog meer als je kijkt naar hoe het gebruikt wordt. Het is vaak een populistisch trucje om politieke tegenstanders weg te zetten. Als je bezwaar hebt tegen een racistische traditie als Zwarte Piet is het oikofobie. Als je kanttekeningen plaats bij de glorie van de Gouden Eeuw en historische figuren: Oikofobie. En als je niet meegaat in andere gevaarlijke frames over bijvoorbeeld islamisering en cultuurmarxisme is het óók al oikofobie. In het laatste voorbeeld heeft het de jij-bak van ‘wegkijken’ vervangen.
Iemand een oikofoob noemen is een frame waarmee je de ander naïef, geïndoctrineerd of misschien zelfs een landverrader noemt. Het is volledig feitenvrij, maar erg handig om de tegenstander verdacht te maken en als het mee zit zelfs monddood. Het is een populair frame bij extreemrechts, net als ‘islamisering‘ en ‘cultuurmarxisme‘ en nog steeds vragen talkshowhosts te weinig door.
Voor mij staat een frame als oikofobie haaks op waarden die ik wel belangrijk vind: respect voor feiten, wederzijds begrip, aandacht voor argumenten, en tolerantie voor degenen die jouw mening niet delen. Jammer dat de oikofobie-roepers zo’n hekel hebben aan een land waarin dat normaal zou moeten zijn.
Waardeer dit artikel!
Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.
Goed artikel. Beslecht eigenlijk elke discussie hierover.
Je verloor m’n aandacht bij “rechtsfilosofie is een sociale wetenschap”. Hoe dan? Volgens mij is zowel rechten als filosofie geen wetenschap, maar afin.
Ook: volgens mij zegt niemand ooit “sorry” als ie aan welke fobie dan ook lijdt. Lijkt me niet iets waar je je voor dient te excuseren.
Verder scherp artikel!
Die definitie van wetenschap wordt inderdaad bediscussieerd. Maar gangbaar wordt rechtsfilosofie (rechtsgeleerdheid) onder sociale wetenschappen geschaard: https://nl.wikipedia.org/wiki/Sociale_wetenschappen